omslag boek Stoffig Licht

De roman Stoffig Licht van Emile Beulen belicht een aspect van het Limburgs mijnverleden dat nauwelijks beschreven is: het wel en wee van de mijnwerkers uit de noord-oostelijke provincies van ons land die door intensieve wervingscampagnes gelokt werden om in stoffige mijngangen nieuw licht op hun toekomst te werpen.

Hoewel een verhaal over migratie in eigen land, verwijst Stoffig Licht ondubbelzinnig naar de huidige migranten wereldwijd. Zo ontstaat een gespiegeld tijdsbeeld met thema’s als hoop, aanpassing, vervreemding en teloorgang. Thema’s die helaas nog steeds actueel zijn omdat miljoenen mensen ermee te maken hebben. Om een persoon uit het boek te citeren:
‘Migratie is van overal, van alle tijden. De verte daagt, als honger of onvrijheid knaagt.’

Maar behalve een tijdsdocument is het boek vooral een aangrijpend relaas van twee geliefden die een hoge prijs moeten betalen voor hun zoektocht naar geluk.

Het verhaal
Een protestants gezin uit Drenthe verhuist in het midden van de jaren vijftig van de vorige eeuw naar Zuid-Limburg waar het Rijke Roomse Leven zijn laatste bloeiperiode doormaakt. De man, Derk, werkloos geworden in de Drentse veenkoloniën, gaat in de mijn werken en probeert zich te schikken en aan te passen. Zijn vrouw Aaltje daarentegen voelt zich steeds meer slachtoffer van een cultuur die gedomineerd wordt door de macht van de kerk en de mijnen. Het werk van haar man en de sociale context waarbinnen zij moet leven vindt zij vernederend. Zij komt in verzet, maar krijgt haar man niet mee en vereenzaamt. Hun relatie komt onder druk. Kunnen ze een breuk voorkomen?

    

Stilte hangt tussen de huizen boven de keurig geschoren heggen. In de tuinen en op straat geen mannen te zien. Ze zijn onderin, of slapen. De kinderen naar school.
  De stilte is bedrieglijk. Je hoort het niet meer. Zo zeer ben je eraan gewend. Het tandengeknars van de schachtwielen. Het lichte geraas van het lossen van de kolen. Het tokkend ritme van de wagentjes naar de top van de steenberg. Het werd verstild geruis.
  De mijnstreek ademt rust. Van hogerhand opgelegd. Dezelfde huizen. Dezelfde straatjes. In een geordend patroon. Iedereen gelijk. Geen reden tot ontevredenheid. Geen opstootje tussen Limburgers en Hollanders. Nooit ruzie tussen Polen en Italianen. Al die ongelijken zijn gelijk. Ze delen hetzelfde lot.
  Ze worden gekoesterd en gekneed door mijn en kerk. Met een voetbalclub. Een atletiekvereniging. Een harmonie. Met toneel. Lezingen. Lessen in koken, breien en pungelwassen. De Barbaraviering. Het patronaat. De mooie huizen. Het hoge loon. De goedkope kolen. Je raakt alles kwijt als je tegenspreekt. De kolenwinning moet beschermd.
Tuinen houden de mijnwerker uit het café. En geven een aanvulling op het loon. Duiven geven hem het gevoel van vrijheid en ruimte waarvan hij onderin is verstoken. Zo heeft alles zijn doel. Van de doffers tot de prei.
  Aan de lijnen wappert de witte was. Lakens. Overhemden. Zondagse schorten. De buurvrouwen nemen elkaar de maat op witheid. Ze praten zachtjes, om hun mannen niet te storen. Maar ze weten: elk moment kan de rust verstoord worden door de sirene van de mijn. Het ongeluk waar iedereen op wacht.
  Tot zolang wordt de rust slechts verbroken door de kerkklokken. En door de venters. Nieuwe haring!, roept het visvrouwtje. Met haar klompvoet trapt zij haar karretje de straat omhoog. Scharesliep! Buurvrouwen lopen met broodmessen en scharen naar de kar van de slijper. Het paard van de melkboer hinnikt als zijn baas weer te lang blijft kletsen bij een van zijn klanten. De groenteman in zijn auto toetert. Hij kan in het smalle straatje niet voorbij. Een peuter huilt in zijn box. Dan is het weer stil in de straat.
  De mannen van de middagdienst zijn ontwaakt. Ze pakken hun pungel en verlaten de arbeiderswijk. In hun trui met daarover een colbert en op hun hoofd een pet zijn de mannen nog even wie ze zijn. Op weg naar de mijn passeren zij de woningen van de beambten, de hoofdopzichters, tenslotte dicht bij de mijn die van de ingenieurs. Hiërarchie planologisch benadrukt. In het kleedlokaal hangen ze hun kleren aan de haak en trekken hun eigenheid omhoog tegen het plafond. Wat van hen overbleef wacht nu in uniforme mijnwerkerskleren voor de lift. Een gesloten gelid. Na een uur in de pijler verdwijnt hun laatste herkenbaarheid onder een laag zwart. Acht uur vervreemd van zichzelf.

   Het is niet wat het lijkt in de mijnwerkerskolonie. Het schuurt. Iedereen is gelukkig in het ontkennen van zijn ongeluk. Mannen kleineren het gevaar. Vrouwen verdringen hun angst. Kinderen glijden in het spoor van hun vader. Het gezin kwijnt. Pastoor probeert het hachje van zijn kerk te redden. Mijnbaronnen maken zich zorgen over hun voortbestaan. Mijnbouw in Zuid-Limburg. Wanneer wordt de zwarte slavernij afgeschaft?

   Aaltje legt haar pen neer. Zij wil nog schrijven over de rol die mijn en kerk haar voorschrijven. Over haar verzet tegen het opgelegd dienend bestaan. Maar zij weet daarvoor nog niet de woorden. Zij klapt haar dagboek dicht.  

Home

Achtergrond-
informatie

Boek en film

Recensies

Contact en
bestellen

Boekuitgaven

Uitgeverij zonder winstoogmerk

Nu ook als E-book verkrijgbaar!

 

Fragment uit Stoffig Licht

Boek en E-book bestellen kun je hier